Gezangen & Gebeden

Een vaste burg is onze God

Een vast burg is onze God, Een toevlucht voor de zijnen! Al drukt het leed, al dreigt het lot, Hij doet zijn hulp verschijnen! De vijand rukt vast aan met opgestoken vaan; hij draagt zijn rusting nog van gruwel en bedrog, maar zal als kaf verdwijnen!

Geen aardse macht begeren wij, die gaat welras verloren. Ons staat de sterke Held ter zij, dien God ons heeft verkoren Vraagt gij zijn naam? zo weet, dat Hij de Christus heet, Gods eengeboren Zoon, Verwinnaar op de troon: de zeeg' is ons beschoren!

Wilhelmus

Wilhelmus van Nassaue, ben ik van duitsen bloed, het vaderland getrouwe blijf ik tot in de doed. Een prinse van Oranje ben ik vrij onverveerd, den koning van Hispanje heb ik altijd geëerd.

Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer! Op U zo wil ik bouwen, verlaat mij nimmermeer! Dat ik toch vroom mag blijven, uw dienaar t' aller stond: de tirannie verdrijven, die mij mijn hart doorwondt.

    Gebed des Heeren en de Wet des Heeren

    Onze Vader

    Onze Vader, Die in de hemelen zijt! Uw Naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde. Geef ons heden ons dagelijks brood. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze, Want Uw is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in der eeuwigheid, amen.

    De 10 Geboden

    Toen sprak God al deze woorden, zeggende: Ik ben de HEERE uw God, Die u uit het Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb.

    1. Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
    2. Gij zult geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken van hetgeen boven in de hemel is, noch van hetgeen onder op de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde lid dergenen, die mij haten; En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.
    3. Gij zult de naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijn naam ijdellijk gebruikt.
    4. Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven.
    5. Eert uw vader en uw moeder, opdat de dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft.
    6. Gij zult niet doodslaan.
    7. Gij zult niet echtbreken.
    8. Gij zult niet stelen.
    9. Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
    10. Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, nog iets dat uws naasten is.